De Hersteld Hervormde Kerk in Staphorst werd afgelopen maand aan de schandpaal genageld en met tal van doodsbedreigingen geconfronteerd. De aanleiding: 600 gelovigen die, ondanks alle Corona-richtlijnen, in de kerkdienst bijeenkwamen. Maar, zo bleek: aan alle richtlijnen was voldaan. Er leek sprake te zijn van een heuse kruistocht jegens de orthodox-protestanten, waarbij sommige seculiere criticasters zich van hun slechtste kant lieten zien en zich overlieten aan (met excuses aan het tijdperk dat altijd negatief en vermoedelijk ook onjuist geframed wordt) de digitale varianten van middeleeuwse praktijken. De orthodox-protestantse reactie op de kritiek was echter ook niet altijd even constructief. Een reconstructie van een seculier-religieus conflict in coronatijd en een oproep om samenleven iets serieuzer te nemen, gericht aan het adres van zowel seculieren als religieuzen.
Laten we eerst de feiten onder ogen zien – wat niet onverstandig is in dit ‘fact free’ tijdperk. Begin oktober ontstond er landelijk grote ophef over het feit dat de Hersteld Hervormde Gemeente van Staphorst diensten met 600 gemeenteleden organiseerden. De media waren kritisch; het ging er hard aan toe op sociale media; de betreffende kerkelijke gemeente kreeg naar eigen zeggen doodsbedreigingen en haatmails; en Grapperhaus besloot, na druk vanuit de kamer, met kerken om de tafel te gaan zitten en de regels aan te passen. Terwijl, zo gaf de Staphorster kerk terecht aan, de regels gevolgd waren. Immers, mits de regels van afstand houden en hygiëne gerespecteerd werden, was er de mogelijkheid binnen de toen geldige regelgeving om meerdere diensten voor grotere groepen gelovigen te organiseren. Bovendien waren de 600 mensen verdeeld over meerdere ruimtes, konden gezinnen bij elkaar zitten, vroeg de participatie om een beperkt aantal verplaatsingen (alle kerkgangers kwamen uit de directe omgeving) en, zo bleek uit cijfers van het RIVM, was de besmettingsgraad in kerken nihil. Kortom: alles was in orde en er was redelijkerwijs geen enkel gevaar voor de volksgezondheid. Maar toch waren de reacties verre van mals. Waarom moest de kerk in Staphorst het zo ontgelden?
Identiteitspolitiek
Ik ben geneigd om het antwoord op die vraag in de hoek van identiteitspolitiek te zoeken. Want misschien heeft de ‘verlichte’ seculiere meerderheid de religieuze minderheid nodig om haar eigen identiteit te bepalen en te legitimeren.
De omgang met het orthodox-protestantisme in Nederland is op z’n zachtst gezegd intrigerend. Ergens zijn we mateloos geïnteresseerd in en geboeid door die ‘vreemde’ protestanten in de Biblebelt, getuige de vele documentaires en romans van onder andere Marieke Lucas Rijneveld en Jan Siebelink, waarin de zwaardere protestanten figureren. Deels is deze interesse pure fascinatie voor het feit dat we een dergelijke groep gelovigen ‘nog’ altijd binnen onze eigen landsgrenzen aantreffen. Een exoot van eigen bodem. Deels speelt hier een vorm van nostalgie: ergens staan deze gelovigen voor een overzichtelijk en vertrouwd Nederland dat we, de logica volgend van dit (overigens levensgevaarlijk, zeker in handen van populisten) verbeeld verleden, kwijt zijn geraakt.
Deze fascinatie voor orthodox-protestanten is al heel oud. En verrassend genoeg is het Staphorst dat in deze verbeeldende omgang met de protestanten een haast iconische status heeft gekregen. Want al bijna twee eeuwen lang reizen journalisten en later film- en documentairemakers af naar Staphorst om daar de ‘echte’ en authentieke Biblebelt vast te leggen. De zondagse journalist die voor de kerk een poging doet om een gesprekje aan te knopen met kerkganger – die is geen onbekende voor de bevolking van Staphorst. Die interesse in Staphorst werd lange tijd gekenmerkt door zekere bewondering: men vond het maar wat boeiend wat zich in dat dorp afspeelde, getuige onder andere een citaat uit het Algemeen Handelsblad van 29 juni 1918, waarin de journalist de kerkgang beschrijft als
‘één van de allerschoonste tafereelen. […] Heel curieus ook, wonderlijk-vreemd. Heel belangrijk ook, van etnologisch standpunt. Maar bovenal ontroerend en opwindend mooi. […] Een lange, lange stoet van kerkgangers op één pluk, bij vieren, bij tweeën, in een heele rits, een enkele alleen; maar allen in ééne cadans. Allen in eenzelfden schoonen tooi. […] Zoo gaat hij tweemalen Zondag ter kerke, zijn leven lang, de opgetooide stoet. Een vreemde wereld […].’
De overwegend positieve beeldvorming van Staphorst moest na de oorlog echter veelal plaatsmaken voor meer negatieve en afwijzende beeldvorming – en de huidige berichtgeving over Staphorst past in die trend. In het verder seculariserende Nederland werd het orthodox-protestantisme toch in toenemende mate als een rariteit gezien, een overblijfsel uit het verleden dat steeds vreemder leek te worden, een ouderwets ding – wat natuurlijk net zo veel zegt over het seculiere werkelijkheidsverstaan als over het orthodox-protestantisme (dat ondertussen, maar dat terzijde, wel degelijk ‘moderniseerde’).
De nostalgische perceptie is er nog altijd, maar daar is iets vreemds mee aan de hand. Want nostalgie vraagt het orthodox-protestantisme zich in de rol te schikken van het overblijfsel uit het verleden. Zo gauw het orthodox-protestantisme zich ook maar tegen het heden aan bemoeit, zich niet schikt naar de rol die een seculiere meerderheid van haar verlangt, terugpraat en tegenspreekt, is de wereld te klein en is wat voorheen gezien werd als een intrigerend en boeiend overblijfsel uit het verleden, plotseling een achterlijke cultuur die niet meer van deze tijd is. Nostalgie maakt het orthodox-protestantisme anachronistisch – terwijl het vanzelfsprekend een vorm van geleefde religie is die geheel en al deel uitmaakt van onze huidige samenleving en cultuur, en die zich ook niet zo eenvoudig monddood laat maken.
Of er nu sprake is van nostalgische fascinatie, of van een afwijzende en denigrerende verhouding tot het orthodox-protestantisme, of beide: in alle gevallen is er sprake van identiteitspolitiek. Een dominante seculiere groep, die zichzelf het label ‘verlicht’ toedicht, bevestigt en legitimeert haar eigen seculiere identiteit door zich af te zetten tegen een afwijkende, vreemdsoortige ander. Soms gebeurt dat in milde vorm (de meewarige kijk op de orthodox-protestanten), soms in regelrechte haat – en de vele reacties op de kerk in Staphorst in de media en op sociale media, lijken onder de laatste categorie te vallen.
Religiestress
We hebben in dit land moeite met religie (Tom Mikkers noemde het ooit ‘religiestress’) – maar gek genoeg lijken we religie nodig te hebben om onze sterke seculiere identiteit te bevestigen. Het samenleven met gelovigen wordt er niet plezieriger en beter op. Natuurlijk kan ik me voorstellen dat er een verschil van dag en nacht is tussen de wereld van, zeg, de hoogopgeleide stedelijke middenklasse (die wellicht ook oververtegenwoordigd is in de journalistiek), en die van de gemiddelde orthodox-protestant. Ook kan ik me heel goed voorstellen dat het orthodox-protestantisme bij velen de wenkbrauwen doet fronsen en, met name wanneer de geloofsopvattingen over bijvoorbeeld gender en homoseksualiteit naar buiten komen (de ophef rondom de Nashville-verklaring ligt nog niet zo ver achter ons), er sprake is van pure verontwaardiging. Een ieder die mijn biografie kent, weet dat ik het orthodox-protestantisme de rug toe heb gekeerd, deels omdat ik mijn geloof verloor, deels omdat ik me absoluut niet meer kon herkennen in de orthodox-protestantse cultuur en haar geloofsovertuigingen.
De huidige mediadynamiek rondom het orthodox-protestantisme, de framing ervan in de media, en de regelrecht ‘fact free’ kruistocht vind ik echter problematisch, op momenten zelfgenoegzaam, en uiteindelijk weinig behulpzaam in het samenleven, dat, zo lijkt het er meer en meer op, niet zozeer een seculiere maar een post-seculiere aangelegenheid is worden: religie is here to stay. Anders dan moderne godsdienstsociologische theorieën ons deden geloven, dat religie zou verdwijnen naarmate een samenleving moderniseert, blijkt het tegendeel waar te zijn. Religie is een blijvertje. Nederland kent ondertussen een rijk geschakeerd religieus landschap; wereldwijd speelt religie bij 85% van de wereldbevolking een rol van betekenis. Onjuiste framing en een verhouding tot religie die met name de eigen seculiere identiteit bevestigt, lijkt weinig toekomstbestendig te zijn in het samenleven met gelovigen en in het voeren van het debat over de rol van religie in het publieke domein en – vandaag de dag uiterst actueel – over de betekenis van religieuze organisaties in tijden van crisis en de rol die zij spelen op het vlak van de publieke gezondheid.
En gelovigen zelf?
Nu gaan orthodox-protestanten ook niet vrijuit: niet zelden onttrekken zij zich aan het publieke debat en (de) media worden veelal met argusogen bekeken, én vanwege de theologische ambivalentie met betrekking tot media (in sommige orthodox-protestantse kringen is beeld nog altijd uit den boze en is internet een noodzakelijk kwaad), én vanwege de ervaring dat de combinatie van media-logica, framing en secularisme (een combinatie die hoe dan ook kenmerkend is voor veel media vandaag de dag) over het algemeen niet positief uitpakt voor de orthodox-protestanten (en feitelijk voor geen enkele religieuze minderheid). Een passieve slachtofferrol past de orthodox-protestanten in deze echter niet, om verschillende redenen. Ten eerste onttrekt men zich daarmee aan het publieke debat over religie, dat in ons mediatijdperk immers primair in de media gevoerd wordt. Mogelijk had een andere mediastrategie negatieve beeldvorming kunnen voorkomen in de casus Staphorst en had er een ander gesprek plaats kunnen vinden over de rol van kerken tijdens deze crisis. Ten tweede geeft men, met de verwaarlozing van het publieke debat (of met een mediaparticipatie waarin men zich beperkt tot de ‘eigen’ media), als religieuze gemeenschap een wat hooghartige boodschap af, alsof men boven of buiten dat debat staat – en de ‘wij versus de wereld’ beleving die we zo hier en daar aantreffen in orthodox-protestantse kring, helpt daarin niet. Ten derde verloochent men een deel van de eigen theologische bagage. De uitspraak ‘de Joden een Jood en de Grieken een Griek’ wordt vaak toegeschreven aan Paulus, de bekende missionaris van de vroege kerk die wist dat het van het grootste belang was om jezelf verstaanbaar te maken in de samenleving waar je deel van uitmaakt en dat je je, juist ook in de taal en de media die je hanteert, dient te verhouden tot de ander. Zichzelf afzijdig houden en zich beklagen over het feit dat er van alles ‘geofferd wordt op het altaar van de multiculturele samenleving’ (een citaat van een orthodox-protestantse predikant dat in de afgelopen maand viral ging) staat haaks op Paulus’ vroege multiculturele of interculturele theologie.
Als kerk doe je er goed aan om je bewust te zijn van je privileges, die in de grondwet verankerd zijn. Deze privileges zijn in de vorm van grondrechten gegeven, maar niet vanzelfsprekend – en het ontslaat je niet van de plicht om steeds weer uit te leggen waarom de vrijheid van godsdienst zo belangrijk is, noch ontslaat het je van de verantwoordelijkheid om uit te leggen hoe je deze vrijheid gebruikt en hoe je meent daarmee een bijdrage aan de samenleving te geven. Dat betekent ook dat je je best moet doen om uit te leggen waarom voor jou andere regels en richtlijnen gelden dan bijvoorbeeld voor culturele instellingen en de evenementenbranch, temeer omdat voor veel Nederlanders een kerkdienst vergelijkbaar is met een evenement, een concert of een sportwedstrijd – evenementen die voor veel mensen nota bene raken aan zin- en betekenisgeving, dat al lang niet meer het exclusieve domein van religie is. Je mag minstens een zekere solidariteit van kerken verwachten met die mensen die hun vormen van zin- en betekenisgeving moeten missen, omdat hun ‘gemeenschappen’ simpelweg minder mogelijkheden hebben dan de kerkelijke gemeenschappen.
Over dialogische handreikingen
Overigens is het niet zo dat orthodox-protestanten de publieke dialoog in het geheel niet opgezocht hebben. De Stentor publiceerde een brief van de predikant van de Hersteld Hervormde Gemeente in Staphorst, dominee van Marle. De brief wordt gekenmerkt door een pastorale toon: van meet af aan wordt begrip getoond voor de ophef rondom de kerk, ‘terwijl de stadions leeg blijven en ook de horeca weer een flinke stap terug moet doen’. Zeker gezien het feit dat de stadions en de cafés voor orthodox-protestanten plekken zijn die gemeden dienen te worden, valt het op dat in de wijze waarop deze plekken in deze brief besproken worden, op geen enkele manier een moreel oordeel wordt geveld. Ik zie dat als een dialogische handreiking. Vervolgens wordt kort en bondig uitgelegd dat Staphorst zich wel degelijk aan de richtlijnen van de overheid en het RIVM heeft gehouden en dat er voldoende goede redenen waren om de kerkdiensten door te laten gaan. Tenslotte doet de predikant een poging ‘iets duidelijk te maken over de relevantie van de kerk voor de mensen die ernaar toegaan’, in alledaagse bewoordingen die niet het gevoel geven dat de predikant zijn gelijk wil halen.
In velerlei opzichten is dit een formidabele brief, waarin zorgvuldig wordt uitgelegd wat de waarde van religieuze bijeenkomsten is voor gelovigen – zeker in tijden van crisis, waarin de kerken vindplaatsen van troost, gemeenschap en continuïteit zijn.
Nog altijd kan men zich, ook na het lezen van de brief, afvragen of het tot voor kort legitieme aantal van 600 mensen wel zo verstandig is geweest, of de kerkelijke gemeenschap niet van meet aan rekening had kunnen houden met de te verwachten kritiek, en of een zekere terughoudendheid niet meer op de plaats was geweest. Mijn collega Stefan Paas refereerde in dit opzicht deze week op Twitter aan de notie ‘vicarious religion’ van de Britse godsdienstsocioloog Grace Davie: het gegeven dat in onze cultuur, waarin het christendom lang niet meer zo dominant is als weleer, met name ‘van kerken wordt verwacht dat zij zich aan hogere normen houden dan andere instituten’. Op zich is dat niet zo vreemd, temeer omdat die hoge moraal van meet af aan zit ingebakken in de eigen levensbeschouwing – en het waren ook diverse kerken en gelovigen die hier de afgelopen week aan refereerden en de grote kerkelijke gemeenschappen herinnerden aan de waarden van deemoedigheid, solidariteit en invoelendheid. Dat de kerk in Staphorst verantwoordelijk gehandeld heeft, wilde iedereen nog wel geloven – maar wellicht mogen we van gelovigen iets meer verwachten.